Vorig jaar legden we de afbouwsector langs de duurzaamheidslat. Maar is dat wel genoeg? Afspraak is dat de Nederlandse economie in 2050 volledig circulair zal zijn en de bouw in 2030 50 procent minder grondstoffen mag gebruiken dan dat we nu doen. Dat is al over vijf jaar. Kan dat überhaupt wel? NOA Magazine onderzoekt dit jaar hoe circulair de verschillende hoofdsectoren al zijn en hoe circulair ze kunnen worden. In dit nummer: Plafond- & Wandmontage.
Vooralsnog zijn het vooral een handvol voorlopers die de kar trekken. "De sector is in de afgelopen 20 jaar maar voor 15 procent veranderd," zegt Maurits Kooistra, directeur van Gerko Afbouw B.V. en bestuurslid bij de hoofdsector Plafond- & Wandmontage. "De overige 85 procent blijft vasthouden aan oude gewoontes."
Ecophon, producent van akoestische plafond- en wandpanelen, ziet hetzelfde. "De afbouw is een conservatieve markt," zegt Koen Smulders, Manager Customer Service bij Ecophon. "De meeste afbouwbedrijven bewegen pas als regelgeving hen daartoe verplicht. Gelukkig zijn er ook voorlopers die duurzaamheid gebruiken als verkoopargument richting hun opdrachtgevers." Dat is hard nodig, want circulair bouwen vraagt om meer dan het kiezen van een ander materiaal. Het vereist een complete systeemverandering, benadrukt Kooistra. "Duurzaam ondernemen betekent dat je kijkt naar de hele keten: van grondstoffen tot montage en van personeel tot klantrelaties. Het is een manier van denken en doen."
Ecophon stimuleert de transitie naar een circulaire bouwsector via het SoundCircularity-programma. “Onze glaswolpanelen bestaan in de basis al uit een aanzienlijk percentage gerecycled glas. Aan het einde van hun levensduur kunnen deze panelen worden teruggenomen om opnieuw te worden verwerkt. In Zweden is de ReUse-service al operationeel: gebruikte panelen worden daarbij gecontroleerd en opnieuw aangeboden voor een tweede levenscyclus. In Nederland is sinds een jaar de SoundCircularity Recycling Service actief. Hierbij worden teruggenomen panelen en snijstukken verwerkt tot grondstof voor nieuwe isolatiepanelen. Wij proberen het afbouwers zo eenvoudig mogelijk te maken," zegt Smulders. "Met handige afvalzakken, een efficiënte retourlogistiek." Een concreet voorbeeld is het Schreuder College in Rotterdam, waar NOA-lid Bovero de montage van Ecophons Focus A, Focus Ds en Hygiene Performance A-panelen heeft verzorgd. Bij dit project zijn alle snijstukken ingezameld via de SoundCircularity Recycling Service en teruggestuurd naar een van de Saint-Gobain-fabrieken, waar ze opnieuw zijn verwerkt tot basisgrondstof voor nieuwe glaswol isolatiepanelen. Daarnaast biedt Ecophon producten aan met een tot 43 procent lagere CO2-footprint (CarbonLow) en experimenteert het bedrijf met nieuwe productieprocessen waarbij restmateriaal opnieuw tot basisplaat wordt verwerkt. Deze aanpak sluit aan bij de bredere duurzaamheidsstrategie van moederbedrijf Saint-Gobain. Toch blijft de impact vooralsnog beperkt, al is deze wel degelijk groeiende. "Transport is nog altijd een grote vervuiler. En zolang er geen uniforme systemen zijn, blijft het voor veel bedrijven te ingewikkeld of te duur."
Marjet Rutten van Building Balance, een landelijk transitieprogramma dat de toepassing van biobased bouwmaterialen wil versnellen, ziet wel degelijk kansen. Hier zijn biobased materialen al in opkomst, gedreven door opdrachtgevers die bereid zijn een hogere prijs te betalen voor duurzaamheid en gezondheid. "Dit biedt kansen voor stukadoors en afbouwbedrijven om zich te onderscheiden en hun marges te verbeteren." De vraag is volgens Rutten dan ook niet meer óf bedrijven zullen overstappen naar biobased materialen, maar wanneer. Ze roept bedrijven op om de transitie actief op te pakken: "Wie nu al begint, bouwt belangrijke kennis en ervaring op en heeft straks een voorsprong wanneer biobased bouwen gemeengoed is geworden." Ze erkent ruiterlijk dat biobased materialen momenteel soms nog duurder zijn, maar dat de prijsdruk zal verminderen naarmate de toepassing groeit. Bovendien benadrukt Rutten dat investeren in kennis en ervaring nu juist concurrentievoordeel oplevert. "Biobased biedt onderscheidend vermogen en een betere marge in het hogere marktsegment." Daarbij wijst Rutten op de internationale tendens: in landen als Frankrijk, Duitsland en Zweden worden biobased materialen steeds vaker voorgeschreven in aanbestedingen. “Nederland zal deze trend snel volgen,” verwacht ze. “Bedrijven die nu investeren in biobased, kunnen straks gemakkelijker inspringen op aanbestedingen waar duurzaamheid zwaar meetelt.”
Bij Gerko Afbouw zit circulariteit inmiddels in het DNA. Het familiebedrijf uit Harlingen bouwt onder meer met hout en denkt in ieder stadium na over verspilling, voorbewerking en logistiek. “Wij ontwerpen met duurzaamheid als uitgangspunt,” aldus Kooistra. “Daarom investeren we ook in digitale technieken waarmee we verspilling voorkomen, en in software om de CO2-uitstoot van onze processen inzichtelijk te maken. Maar dat kunnen wij ons als groter bedrijf permitteren,” vervolgt hij. “De meeste kleinere afbouwers hebben daar het budget of de mensen niet voor.” En juist die kleinere spelers vormen de ruggengraat van de sector. Volgens Kooistra ligt hier een duidelijke rol voor NOA als branchevereniging. “We moeten leden helpen met kennis, tools en vooral bewustwording. Dat kan via seminars, enquêtes, voorbeelddossiers of het ontwikkelen van praktische handreikingen. Veel bedrijven willen wel, maar weten simpelweg niet waar ze moeten beginnen.” Ook pleit Kooistra voor een gezamenlijke duurzaamheidsvisie binnen de branche. “Laten we als NOA de handschoen oppakken en een routekaart opstellen voor de komende tien jaar. Zo geven we richting én houvast.”
Kooistra ziet hout als belangrijk circulair bouwmateriaal, maar waarschuwt ook. “Hout is niet per definitie duurzaam. Het gaat om de hele levenscyclus, inclusief onderhoud. In Sneek moesten houten bruggen na 15 jaar al ingrijpend worden gerenoveerd. Dat is geen duurzaam ontwerp.” Daarom pleit hij voor een kritische blik op materialisatie. “Niet alleen de milieudruk bij productie telt, maar ook de gebruiksduur, onderhoudsbehoefte en herbruikbaarheid. Alleen dan kunnen we werkelijk spreken van circulair bouwen.” Ook in zijn eigen werk ziet hij kansen én risico’s. “Als afbouwer kijken we hoe we metalstudwanden meer modulair maken en kunnen prefabriceren, als tribunebouwer bouwen we al modulair houten tribunes waardoor we de omslag naar denkwijze in prefab voor de afbouw makkelijker kunnen integreren. We kijken bij leveranciers in Finland hoe zij verspilling minimaliseren en energie besparen. In Nederland is dat besef vaak nog ver weg. Hier denken we nog te veel in kostprijs in plaats van levensduur en milieu-impact.”
Volgens Kooistra zullen bedrijven die niet meegaan, op termijn verdwijnen. “De grotere bedrijven en woningbouwers nemen het anders zelf over. Je ziet al fabrieken waar complete woningen uitrollen. Die hebben minder afbouwers nodig.” Om dat voor te blijven, moeten afbouwbedrijven zich opnieuw uitvinden. “We moeten van montagebedrijf naar systeemdenker. Van reactief naar proactief. Alleen dan zijn we over 20 jaar nog relevant.” Hij wijst op prefab als voorbeeld. “Prefab-oplossingen kunnen verspilling en transportbewegingen beperken, maar vragen om andere vaardigheden van afbouwers. Daar moeten we nu op gaan inspelen.” Ook de inzet van data en digitalisering speelt volgens hem een sleutelrol. “Wie straks niet met BIM of LCA’s werkt, kan eenvoudigweg niet meer meedoen.”
Zowel Kooistra als Smulders zijn het erover eens: de techniek is er, de voorbeelden ook. Wat ontbreekt, is een sectorbrede mentaliteitsverandering en structurele ondersteuning. Zonder duidelijke wetgeving, financiële prikkels en gezamenlijke standaarden blijft circulair afbouwen voor veel bedrijven een ver-van-mijn-bed-show. “Maar wie nu niet meebeweegt,” aldus Kooistra, “moet straks een inhaalslag maken.”